Adolf van Ottweiler

Adolf Reichsgraf von Ottweiler, volledige voornamen Ludwig Karl Adolf Moritz, (Saarbrücken, 3 juni 1789[1] - Vilnius, 10 december 1812),[2] was een zoon van vorst Lodewijk van Nassau-Saarbrücken. Hij was luitenant in Württembergse dienst en nam als vrijwilliger deel aan de veldtocht van Napoleon naar Rusland in 1812.

Biografie

Kinderportret van Adolf door Johann Friedrich Dryander
Het wapen van Adolf Reichsgraf von Ottweiler

Adolf was de jongste zoon van vorst Lodewijk van Nassau-Saarbrücken uit diens tweede, morganatische, huwelijk met Katharina Kest[3] (bijgenaamd das Gänsegretel von Fechingen),[4] dochter van de horige landbouwer Johann Georg Kest (1702-1762) en zijn derde vrouw Anna Barbara Wohlfahrt (1717-1795).[5] Adolf groeide op bij zijn ouders, broers en zusters in Slot Saarbrücken. Zijn officiële titels waren rijksgraaf van Ottweiler, hertog van Dillingen.

Op 31 oktober 1791 vielen Franse revolutionaire troepen onder generaal Ligneville Saarbrücken binnen. Op 13 mei 1793 vluchtten Lodewijk, die in slechte gezondheid was, Katharina en hun kinderen via Mannheim naar Aschaffenburg in Keur-Mainz, waar ze in ballingschap gingen. Daar overleed Lodewijk in 1794.

Katharina ging terug naar Mannheim. Hier woonde ze sinds 1800 met haar kinderen in een paleis in de buurt van de Paradeplatz en in de buurt van Slot Mannheim. In 1802 reisde Katharina met haar zoon Adolf naar Parijs om bij Napoleon Bonaparte de aanspraken op het hertogdom Dillingen geldend te kunnen maken. De Franse staat had tijdens de revolutie het hertogdom Dillingen in beslag genomen. Op bevel van Napoleon kreeg Katharina het hertogdom en Slot Dillingen weliswaar terug, maar in 1806 verkocht ze alle goederen (1600 hectare bos en 400 hectare aan tuinen, akkers en weiden en ook het slot) aan de Dillinger Hütte (thans: AG der Dillinger Hüttenwerke). Het bedrijf liet het slot vervolgens voor woondoeleinden verbouwen. Het slot, de landgoederen en het bos zijn sindsdien eigendom van de Dillinger Hütte. Daarnaast onderhandelde Katharina met Napoleon om de aanspraken van haar zoon Adolf op het vorstendom Nassau-Saarbrücken geldend te kunnen maken. Hier had Katharina echter geen succes.

In Parijs werd Adolf naast het schoolbezoek ook door huisleraren onderwezen, hij ontving ook onderricht in het schermen. Op 16-jarige leeftijd begon hij aan de Universiteit van Heidelberg met de studie kameralistiek. Hij wierp zich in het studentenleven van Heidelberg en was lid van enkele studentenverenigingen. Na enkele universiteitsboetes ontving Adolf op 13 augustus 1808 in Heidelberg, het consilium abeundi (advies om universiteit en stad te verlaten). Hij verhuisde dus gedwongen naar de Universiteit van Göttingen. Ook in Göttingen ontving hij na korte tijd het consilium abeundi. Hij verliet Göttingen vervolgens in het kielzog van de gendarmerie-affaire. Zijn studietijd in Heidelberg en Göttingen komt tot uiting in de correspondentie met zijn studievrienden Georg Kloß en Alexander Stein. De daaropvolgende tijd verbleef hij bij zijn moeder in Mannheim, van waaruit hij ook contact met het verenigingsleven in Heidelberg hield. Een volgende studie begon in het zomersemester 1810 aan de Universiteit van Jena. Al in de winter van 1810 studeerde hij aan de Universiteit van Erlangen.

In maart 1811 trad hij als een Fahnenjunker toe tot het leger van het koninkrijk Württemberg en bezocht eerst de cadettenschool in Ludwigsburg. In augustus 1811 volgde zijn promotie tot tweede luitenant in het Württembergse Garderegiment zu Fuß en op 19 februari 1812 zijn bevordering tot luitenant in het Fußgänger-Bataillon Nr. 2 "König" waar hij in de compagnieën von Gaisberg en von Wundt dienst deed. Adolf meldde zich in maart 1812 als vrijwilliger voor de veldtocht van Napoleon naar Rusland. Hij werd op 16 augustus 1812 in de Slag bij Smolensk door een schot door de schouder ernstig gewond; de kogel kon pas na veertig dagen chirurgisch verwijderd worden. Met een ziekentransport kwam hij op 9 december 1812 in Vilnius aan, waar hij bij temperaturen tot -39° Celsius voor de Poort van het Morgenrood ongelukkigerwijze ook nog door een kanon werd overreden. Met aanzienlijke extra verwondingen en ernstige bevriezingen, werd hij naar het huis van rabbijn Aron gebracht, waar hij in de volgende nacht aan zijn verwondingen en bevriezingen bezweek.

Het overlijden van Adolf bleef onbekend en zijn moeder Katharina heeft tijdens de rest van haar leven op de terugkeer van haar zoon gehoopt en omvangrijk meerjarig onderzoek naar zijn verblijfplaats gedaan. Zelfs tot tsaar Alexander I van Rusland heeft ze zich hieromtrent gewend, die haar echter niets over het lot van Adolf kon mededelen. Tot haar dood hield Katharina aan de fictie vast dat Adolf nog leefde en stelde hem, na de breuk met haar dochters, als hoofderfgenaam aan. Adolfs zuster Luise kon pas een jaar na de dood van Katharina, na een getuigenoproep in verscheidene kranten, de dood van Adolf zonder twijfel aantonen, en daarmee aan de geblokkeerde nalatenschap van Katharina komen.

Adolf was ongehuwd en had geen kinderen.

  • Lodewijk van Nassau-Saarbrücken
    Lodewijk van Nassau-Saarbrücken
  • Katharina Kest
    Katharina Kest
  • Slot Saarbrücken
    Slot Saarbrücken
  • Slot Dillingen
    Slot Dillingen
  • Woning van Katharina Kest in Mannheim sinds 1800
    Woning van Katharina Kest in Mannheim sinds 1800

Geschriften

  • (de) Graf Adolph von Ottweiler, Feldzugsbriefe aus dem Jahre 1812, in: Mitteilungen des Historischen Vereins für die Saargegend, Band 8, 1901, p. 168–220 (Hrsg. Friedrich Köllner).
  • (de) Adolf Reichsgraf von Ottweiler in de Saarland Biografieën.
Mediabestanden
Zie de categorie Adolf Reichsgraf von Ottweiler van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bronnen, noten en/of referenties
  • Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Adolph von Ottweiler op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
  • Frank Becker, Zeittafel zur Geschichte des Saarbrücker Schlosses in: Gerhard Bungert & Charly Lehnert (Hg.), Das Saarbrücker Schloss. Zur Geschichte und Gegenwart, Lehnert Verlag, Saarbrücken, 1989, ISBN 3-926320-15-X.
  • Wolfgang Behringer & Gabriele Clemens, Geschichte des Saarlandes, München, 2009.
  • Ingrid und Klaus Berndt, Die Einwohner von Fechingen vor 1900, Saarbrücken, 2006.
  • A.L. Carstens, De bastaarden van Nassau en de nakomelingen uit morganatische verbintenissen van leden van dit huis, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie deel II, Den Haag, 1948.
  • dr. A.W.E. Dek, Genealogie van het Vorstenhuis Nassau, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1970.
  • H.F. von Ehrenkrook, K. Fürster, K.E. Marchtaler, Ahnenreihen aus allen deutschen Gauen, Görlitz, 1928-1942 (4 delen).
  • Frank Baron Freytag von Loringhoven, Stammtafeln zur Geschichte der europäischen Staaten, Marburg, 1956-1970.
  • Meinrad Maria Grewenig (Hrsg.): Katharina Kest - Gänsegretel, Mätresse, Herzogin, Annweiler, 2013.
  • O.T. Hefner, Stammbuch des Adels in Deutschland, Ratisbonne, 1860 (4 delen).
  • H.R. Hiort-Lorenzen, Livre d'Or des Souverains, Parijs, 1895.
  • Kurt Hoppstädter, Der Saarbrücker Hofadel im 18. Jahrhundert, in: Zeitschrift für die Geschichte der Saargegend, 16, 1968.
  • Michel Huberty, Alain Giraud, F. & B. Magdelaine, l’Allemagne Dynastique. Tome III Brunswick-Nassau-Schwarzbourg, Alain Giraud, Le Perreux, 1981.
  • H. Klipstein, Das Haus Nassau-Saarbrücken und die Grafen von Ottweiler, Alt Nassauischer Kalender, Wiesbaden, 1913.
  • Friederich Köllner, Geschichte des vormaligen Nassau-Saarbrückischen Landes und seiner Regenten, Saarbrücken, 1841.
  • Dominika Kolodziej, Katharina Kest - Leben und Zeit, in: Meinrad Maria Grewenig (Hrsg.), Katharina Kest - Gänsegretel, Mätresse, Herzogin, Annweiler, 2013, p. 84–85.
  • Willibrord Lithardt, Katharina Margaretha Kest aus Fechingen genannt Gänse-Gretel - Freifrau und Reichsgräfin von Ottweiler, Herzogin von Dillingen, Fürstin von Nassau-Saarbrücken, in: Brebach-Fechingen einst und jetzt, Gemeinde Brebach-Fechingen, 1973.
  • Ernst Meyer Camberg, Der abenteuerliche Lebenslauf des Grafen Adoph von Ottweiler, in: Sonderabzug aus: Einst und Jetzt, Jahrbuch des Vereins für corpsstudentische Geschichtsforschung, 1963.
  • E.M. Oettinger, Moniteur des dates, Dresden, 1866-1873 (een deel en een supplement).
  • Uta Plisch, My Fair Lady in der Grafschaft Nassau-Saarbrücken oder wie Katharina Kest zur Gräfin avancierte.
  • Franz-Josef Reichert, Katharina Kest genannt “Gänsegretel” in: Gerhard Bungert & Charly Lehnert (Hg.), Das Saarbrücker Schloss. Zur Geschichte und Gegenwart, Saarbrücken, 1989.
  • Albert Ruppersberg, Geschichte der Grafschaft Saarbrücken. Band 2, 2e druk, Saarbrücken, 1910, p. 295–372 (herdruk, St. Ingbert, 1979).
  • Karl August Schleiden, Illustrierte Geschichte der Stadt Saarbrücken, Dillingen/Saar, 2009.
  • Friedrich Schön, Das Gänsegretel von Fechingen, Stettin, 1940.
  • Detlev Schwennicke, Europäische Stammtafeln. Stammtafeln zur Geschichte europäischen Staaten. Neue Folge, Marburg 1978-1982.
  • Doris Seck, Die Gräfin von Ottweiler: Das bewegte Leben der Katharina Kest, SDV Saarländische Druckerei und Verlag, 1996.
  • Hermann Usener-Klipstein, Gänse-Gretl, Das Leben der Fürstin Katharina von Nassau-Saarbrücken, Ein Beitrag zur Kulturgeschichte des 18. Jahrhunderts, Saarbrücken, 1937.
  • J.M. van der Venne en Alexander A.M. Stols, Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau, Maastricht, 1937.
  • A.A. Vorsterman van Oyen, Het vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden, A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht, 1882.
  • Theodor Wilckens, Reichsgräfin Katharina von Ottweiler und ihre Beziehung zu Mannheim, in: Mannheimer Geschichtsblatt 1900, p. 134–141.
  • Rolf Wittenbrock (Hrsg.), Geschichte der Stadt Saarbrücken, Band 1, Von den Anfängen zum industriellen Aufbruch (1860), Band 2, Von der Zeit des stürmischen Wachstums bis zur Gegenwart, Saarbrücken, 1999.
  • Aus der Frühzeit des Heidelberger, Tübinger und Göttinger S[enioren-]C[onvents] 1807–1809. Briefwechsel der Heidelberger Schwaben Georg Kloß Rhenaniae und Hannoverae Göttingen und Alexander Stein in: Sonderband des Jahrbuchs Einst und Jetzt, 1963.
  • Memoiren der Gräfin Luise von Ottweiler, verheiratete Fischer in: Mitteilungen des Historischen Vereins für die Saargegend, Heft 7, Saarbrücken, 1900, p. 278–328.
  • Medieval Lands - Nassau.

Voetnoten

  1. Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “Carstens (1948) specificeert de geboorteplaats. De doopakte in de registers te Saarbrücken bevestigt de geboortedatum (zie Ruppersberg (1910), p. 319).” Medieval Lands - Nassau en Dek (1970) vermelden ook Saarbrücken 3 juni 1789. Gearchiveerd op 4 oktober 2021.
  2. Huberty et al. (1981), die in een voetnoot vermeldt: “Deze plaats en datum worden gegeven door Carstens (1948). We reproduceren met alle voorbehoud, althans wat betreft de nauwkeurigheid van de dag. Ruppersberg, II, 384 zegt: ‘nach der Ankunft in Wilna starb er infolge von Entkräftung u. Frost am 9 oder 10 Dezember’ (1812). We vinden bij Usener-Kipstein (1937), p. 122-130, alle rapporten en alle officiële documenten met betrekking tot dit overlijden. De graaf, vermist verklaard op 11/18-1-1813, werd op 14-1-1830 doodverklaard door uitspraak van het Opperste Oorlogstribunaal (Oberkriegsgericht). Op 6-9 van hetzelfde jaar werd in Erfurt een rapport geschreven over de dood van graaf Adolf (medeondertekend door meerdere officieren waaronder een graaf van Lippe-Biesterfeld). De auteur, Friedrich Wilhelm von Benicken, begint zijn verhaal: ‘An einem der ersten Tage des Dez. 1812 (ni fallor am 9ten oder 10ten) kam ich … in das Tor von Wilna, welches auf die Strasse von Molodeczno hinausführte …’. Het was daar dat hij twee mannen hielp de graaf naar een nabijgelegen huis te dragen. De stervende stierf in de avond zonder weer bij bewustzijn te zijn gekomen en werd de volgende dag begraven in de tuin naast het huis.” Medieval Lands - Nassau en Dek (1970) vermelden Wilna (= Vilnius) 10 december 1812. Gearchiveerd op 4 oktober 2021.
  3. Huberty et al. (1981): “von Ehrenkrook et al., Köllner (1841), p. 475 en Hiort-Lorenzen (1895) noemen haar Kest. Freytag von Loringhoven en Dek (1970) noemen haar Köst.”
  4. Saarlandse Biografieën. Gearchiveerd op 14 februari 2021.
  5. Berndt (2006), p. 31 e.v. en 221 e.v. Huberty et al. (1981): “Zie von Ehrenkrook et al., III, 308 en Usener-Kipstein (1937) die ook de vier grootouders specificeren.” Ook Medieval Lands - Nassau en Saarlandse Biografieën noemen de ouders. Gearchiveerd op 4 oktober 2021.
Bibliografische informatie